Cabasja. Gezobd.... van Mars???
oeps... het is al laat en ik moet morgen weer vroeg op... dus bij deze mijn excuses als ik niet meten reageer... ik moet nu echt naar m'n eigen mandje '
O Claire, ik wist het.. ik weet niet eens wat MDR1 is. O, jee wat heb ik nu weer gezegd .... Toch denk ik dat wanneer je twee honden van hetzelfde ras met dezelfde predispositie een nest laat krijgen, met de kans op mutaties, ziektes zijn ook niet gek , de kans groter is dan met twee honden van een verschillend ras (andere soort, moeilijker te 'pakken').
Maar dat zijn mijn veronderstellingen...cijfers...
Het simpele wat ik zeg is wel duidelijk hoor bij de wetenschappers hoor.
Herders hebben slechte heupen omdat ze hier, even simpel gezegd, naar toe gefokt zijn. Heeft niets te maken met een grote of kleine genenpoel dus. En ja dat vind ik een slechte zaak, en waarom heeft de herder slechte heupen? Waarom moesten ze zo aflopen op de achterhand? Zelfs een leek kan wel zien dat dit een ongezonde houding is.
Het MDR1 gen bijv. en dit was vroeger niet bekend, is verspreid over een aantal rassen omdat er mee gekruist is. Dit MDR1 gen is er niet zomaar weer uit te fokken omdat dit ten koste gaat van andere genen, dus een strikt en streng fokbeleid is hierbij een vereiste.
Zoals wilma en dobby hier boven laat zien, komen uit beide combinaties allemaal, op 1/4 deel na, allemaal bruine oogjes uit, maar elk pupje wat hier uit komt is een drager van blauwe ogen, dus hangt het er helemaal vanaf welke combi je later weer met de pups gebruikt wat voor kleur ogen je krijgt, of je fokt het gehele blauwe gen er weer uit, zie bb deze hond kan nooit meer bruine ogen door geven.
Maar het is niet zo, denk ik, dat omdat je bv. 50% kans op vererving van een bepaald gen, dat zich dat uit in de nakomelingen die netjes verdeeld zijn in 50% met dat bepaalde gen en 50% zonder dat bepaalde gen.
Zo eenvoudig is het niet. Dan komt er weer zoiets als 'moedertje natuur' of te wel toeval om de hoek kijken.
Die kansberekening klopt enkel als het volledige voortplantingspotentieel van dat bepaalde dier bekeken wordt, dat wil zeggen elk eitje, elke spermacel, en zo werkt de realiteit niet.
Maar dit is misschien te ver of topic...
Wilma. Heb net nog even zitten googelen . Janneke Scholten stelde al in 2001 dat de theorie dat wat jij beschrijft (ja, ook geleerd, tweede klas geloof ik ) al lang 'ingehaald' is. En NOG is die wetenschap volop in ontwikkeling... Hieronder een stukje:
In de afgelopen decennia drongen de recentere wetenschappelijke inzichten ook door in de
wereld van de rashondenfokkerij. De werkelijkheid van de genetica bleek toch wat
gecompliceerder te zijn dan men verondersteld had.
• De zwart-wit-voorstelling van een gen in twee varianten, goed en slecht, bleek niet te
kloppen. In natuurlijke populaties zijn er voor ieder gen meerdere varianten in omloop.
Een paar daarvan zijn echt defect, en leiden tot ziekte (of zijn zelfs dodelijk). Maar de
meeste varianten van een gen zijn, in meerdere of mindere mate, 'goed', of liever gezegd
'bruikbaar'.
• Dat is in de natuur niet voor niets zo geregeld. Als zulke genetische verscheidenheid
ontbreekt, treden er allerlei problemen op, is er een hoog ziekte-risico, minder
weerstand, en neemt het aanpassingsvermogen af. Een populatie met weinig genetische
variatie is een kwetsbare populatie.
Voor de gezondheid en overlevingskans van een ras is het dus van groot belang dat er
voor ieder gen meerdere varianten in omloop blijven. Dat betekent op het niveau van het
individu, de hond, dat het belangrijk is om in ieder geval voor de meeste genen twee
verschillende (bruikbare) varianten per genenpaar te hebben. Waar de ene variant
misschien een steekje laat vallen, kan dat door de andere gecompenseerd worden, en
dat gaat over en weer.
• Verder bleek dat genen niet elk apart, maar in pakketjes worden doorgegeven van ouder
op kind.Die pakketjes kunnen genen voor heel uiteenlopende kenmerken betreffen.
Selectie op één kenmerk brengt zo, ongewild, ook selectie op andere kenmerken met
zich mee, die altijd samen (gekoppeld) vererven.
• En, om het nog ingewikkelder te maken: ook de veronderstelde één-op-één-relatie
tussen genen en eigenschappen gaat niet op. Bij vrijwel alle kenmerken - alle
biologische functies zoals immuniteit, spijsvertering etc., maar ook beendergestel,
karakter - zijn meerdere, meestal heel veel genen werkzaam. Dat maakt het nog veel
moeilijker om het totaal-effect van selectie op één onderdeel goed in te schatten.
Met deze inzichten kunnen we al een groot deel van de problemen verklaren.
Fokzuiver of kwetsbaar?
Ten eerste was de uitsluiting van 'foute' genen lang niet zo effectief als werd aangenomen.
De echte grote defecten manifesteren zich wel, en die kunnen door selectie - menselijke of
natuurlijke - ook wel grotendeels in de hand worden gehouden. Maar merken we het ook als
een gen voor 85% functioneert? Of voor 60%? Waarschijnlijk niet, ook niet als een hond
twee van zulke 'een beetje defecte' genen heeft. We denken dat die hond gezond is, zeker
als eventuele gebreken - een zwak hart bijvoorbeeld, of een vorm van kanker - pas op latere
leeftijd optreden. Als het dan ook nog een mooie hond is, dan is er waarschijnlijk mee gefokt,
misschien zelfszelfs wel véél mee gefokt. En die 'een beetje defecte' genen zijn zo alweer verder
verspreid in het ras.
Ten tweede leidden de fokmethoden van inteelt, strenge selectie en vooral de overmatige
inzet van populaire dekreuen, onherroepelijk tot een verarming van de genetische variatie.
Ieder individu heeft twee exemplaren van elk gen. Het aantal genen in een ras is dus eindig.
Als steeds meer honden genen hebben die van één en dezelfde voorouder afkomstig zijn,
dan kan dat maar één ding betekenen: dat moet ten koste zijn gegaan van andere varianten
van die genen, die verdwenen zijn of in ieder geval een sterk verminderd aandeel hebben.
Door de gehanteerde fokmethoden is de genetische verscheidenheid drastisch
teruggebracht - en juist die verscheidenheid blijkt onmisbaar om een ras vitaal te houden!
'Fokzuiver' krijgt zo een heel andere betekenis: een fokzuiver ras is kwetsbaar gemaakt.
Ten derde blijkt achteraf dat men eigenlijk helemaal niet wist op welke kenmerken geselecteerd werd. Met ieder puzzelstukje gingen andere stukjes mee. Die prachtige langevacht ging misschien wel samen met wat zwakkere longen. Dat fraaie, typische hoofd bracht misschien wel een minder rastypisch gedrag mee. En met het wegselecteren van die lelijke
lange oren, werd wellicht ook een deel van de genen voor goede heupen overboord gegooid. etc.
Van kwaad
Inderdaad Een goede morgen!
Zoek je iets op de HondenPage ? Vul dan hier jouw zoekwoorden in ?