Volgend jaar gaat het beter, vást!

Dogboek > Volgend jaar gaat het beter, vást!

Het is weer herfst. Mijn favoriete jaargetijde en ook Pepijn kan intens genieten van de vallende blaadjes, de harde wind en het stampen door de modder. Karel denkt hier helaas anders over waardoor het voor mij ook een tijd is van opstandige drollen op het vloerkleed, vuile blikken en boze blafkannonades tegen de wind in en compleet voor schut staan in de stromende regen omdat klereknakkie zich schrap zet en weigert nog een céntimeter verder te lopen. Ieder jaar weer begin ik het seizoen met een positieve instelling. Hij is immers weer een jaartje ouder en dit jaar zal het vast beter gaan! Ja hoor, vást…

Karel is nooit fan geweest van wandelen aan de lijn. Dat is namelijk oersaai en dat een mens bepaalt waar jij loopt is natuurlijk al helemaal van de zotte. Helaas voor hem woont hij midden in een drukke stad, vind zijn vrouwtje dat hij snel te vadsig wordt en houdt zijn broertje wél van lange wandelingen aan de lijn. Hij moet dus toch echt minstens vier keer per dag mee op wandeling en dat is afzien als je Karel heet. Zéker als het kwik onder de tien graden zakt en ze van bovenaf ook nog eens met water beginnen te smijten. En over het feit dat ze de lamp steeds vroeger uit doen buiten zullen we het maar helemaal niet hebben.

Deze week heb ik al meerdere malen ’s avonds laat met een linke Karel buiten gestaan. Het eerste stuk naar het veldje op de hoek huppelt hij nog vrolijk mee. Daar doet hij een flinke plas en dan is het uit met de pret en wordt ik in de split getrokken met aan de ene kant een dolenthousiaste Pepijn die nog lekker een stukje wil wandelen en aan de andere kant een Karel met een van kwaadheid vertrokken rotkop die naar huis wil en wel NÚ! Met moeite sleep ik Karel dan achter me aan zodat Pepijn nog even zijn laatste kleine rondje om het veld kan lopen. Eenmaal terug bij de flat beland ik dan in mijn laatste split van de dag met aan de ene kant Karel die dolenthousiast de flat in rent en aan de andere kant Pepijn met een kwade kop die nóg een rondje wil lopen en weigert de flat in te gaan. En dat was het dan voor die dag.

Tot vandaag wist ik iedere avond dat ik me pas vierentwintig uur later om dezelfde dingen druk zou hoeven maken, maar nu lig ik in mijn bed en weet ik gewoon dat de tijd is aangebroken dat iedere wandeling in de regen, of het nu donker is of niet, een mentale knokpartij zal worden. Kijken wie er de langste adem heeft... Hij of ik. Ik weet niet hoe ik het weet. Misschien is het de temperatuur die nét dat beetje gezakt is, de vochtigheid in de lucht die ook een beetje in mijn dekbed gekropen is of het koude grijze ochtendlicht dat niet helemaal tegen gehouden wordt door mijn gordijnen. Vandaag gaat het in ieder geval beginnen, dat staat vast. Ik hoor de mannen al wat geluidjes maken in de woonkamer. Ze zijn wakker en het zal niet lang duren voordat ze vinden dat het tijd is om mij wakker te blèren. Ik zwaai mijn benen uit bed en zucht eens diep. Kom maar op, ik ben er klaar voor!

Als ik de woonkamer binnen kom doen de heren een vreugdedansje voor me. Pepijn komt me zeer optimistisch zijn etensbak brengen en Karel vermoord zijn vosje voor mijn neus waarna hij mij supertrots aankijkt. Heeft hij helemaal speciaal voor mij gedaan. Ik pak het bakje aan van Pepijn en ga op zoek naar die van Karel. Die staat, heel logisch, onder de TV-kast. Ik haal wat groenteprut uit de vriezer, doe dat in de bakjes en zet ze op het aanrecht zodat het kan ontdooien in de tijd dat wij aan het wandelen zijn. Ik loop richting de hal en zie dat Karel al wild kwispelend bij de voordeur staan. Hmmm… misschien had ik het dan toch mis?

Ik trek mijn jas aan en terwijl ik Karel in zijn tuig wurm, roep ik Pepijn ook naar de hal. Ik zit op mijn hurken en wil net Karels tuig vastklikken als ik ineens een enorme druk op mijn keel voel en met een flinke ruk achteruit getrokken word. “PEPIJN! LÓS! NÚ! POTVERRRRDIKKEME!” Fijn, teckel aan mijn capuchon. Ik draai me om en kijk recht in de blije bakkes van Pepijn. Ik zeg hem, met nog net niet blauw aangelopen hoofd, dat hij even moet wachten en richt me weer op het tuig van Karel. “HÉ! WAT ZEI IK??? WÁCH-TEN! NOKKEN! PE-PIJN! POTVERRRR…” Voor ik het weet lig ik languit op mijn rug in de gang en wéér zie ik Pepijns blije smoelwerk vlak voor mijn gezicht. Alleen zit hij nu ook nog eens bovenop me. Ik gooi hem van me af, neem hem in de houdgreep en doe hem in één beweging zijn tuig om. Zo, klaar om te gaan.

Eenmaal buiten is Pepijn nog even enthousiast en screent hij met verwilderde ogen alle mensen in het voorbijgaan op capuchons op grijphoogte. Karels humeur daalt echter net zo snel als mijn bankrekening met kerstmis. Het régent, het is kóúd, het wááit, hij heeft hónger en de hele wereld is stóm. En dus gaat hij maar met een starre blik in elkaar gedoken staan trillen op de stoep. Als ik zeg dat ze mee moeten komen zet Pepijn meteen een galop in, om er na 1,5 meter achter te komen dat hij aan de korte lijn zit, en werpt Karel me een schuine blik toe, maar hij loopt wel mee. Dat is alvast een meevaller.

Het eerste deel van onze wandeling gaat zo goed dat ik er langzaamaan weer goede moed in begin te krijgen. Misschien begint Karel zich er dan toch eindelijk bij neer te leggen dat we ook als het koud is gewoon moeten wandelen. Dat zou fijn zijn… Maar dan merk ik ineens dat er spanning op één van de lijntjes komt. Ik kijk achterom en zie dat Karel is gaan zitten op de stoep. Opstandig kijkt hij naar me omhoog om vervolgens, nog net niet fluitend, de andere kant op te gaan zitten kijken. Pepijn kijkt verbaasd van mij naar Karel om vervolgens ook maar te gaan zitten en wat klaaglijk voor zich uit te gaan zitten brommen. Gezeik ook altijd met die oude knar die niet wilt lopen… 

Het begint harder te regenen en Karel kijkt me nu met weggedraaide kop vanuit zijn ooghoeken aan. Hij had toch wel gehoopt dat ik nu al gehapt zou hebben. Hij leunt wat in zijn tuig zodat er meer spanning op de lijn komt, maar ik reageer niet. Hij zet zich steeds schrapper. Ik ook. Pepijn bekijkt het vanaf een afstandje en gaat steeds luider zitten jammeren. Op een gegeven moment kan Karel zich niet meer inhouden en probeert hij me mee naar huis te sleuren. Ja, dááág! Ik zet mezelf schrap en sleep hem een klein stukje de stoep over. Potverdorie, wat een hond. Zo stronteigenwijs heb ik ze nog niet eerder meegemaakt. Hij zou zich gewoon de hele ronde over de stoep laten sleuren, zijn voetkussentjes open laten halen, maar lopen? Echt niet! 

Net als Karel en ik elkaar giftig aan staan te staren, komt er een oudere heer op een fiets langs: “Ga toch wandelen met dat beestje! Kijk dan, hij wil zo graag! Al die luie baasjes tegenwoordig, ze kennen niet eens meer tegen een beetje regen. Ben je soms bang dat je haartjes niet meer goed zitten, wijfie?” Mijn mond zakt open van verbazing. “Nou… maar… ik… nee… hij… HET IS ANDERSOM HOOR!” Maar de oude man hoort me niet. De stoomwolken komen inmiddels niet alleen meer uit Karels oren, maar ook aan die van mij. Altijd leuk, zo’n fijne ochtendwandeling. 

Ik raak steeds meer doorweekt, Pepijn wordt steeds nerveuzer en Karel steeds volhardender. Ik moet iets veranderen aan deze situatie. We gaan hoe dan ook het rondje afmaken dus dan heb ik nog twee opties: slepen of dragen. Ik weet dat hij zich gewoon tot bloedens toe laat slepen. Aangezien ik ook weer niet zó ver wil gaan kies ik met tegenzin voor dragen. Ik zet een stap dichterbij en door de spanning die ineens van de lijn afvalt, dondert hij zo zijwaarts een grote regenplas in. Zijn ogen spuwen vuur en zijn lip trilt. Dat was niet de bedoeling! Ik plas bijna in mijn broek van het lachen en pak hem snel op. Sukkel!

Ik loop weer verder en als hij het kon, had Pepijn een zucht van opluchting geslaakt. Hij kijkt een paar keer vragend op naar het hoopje natte hond in mijn armen, maar huppelt dan weer vrolijk verder. Karel heeft zich heerlijk opgerold in mijn armen en ik ben geneigd om hem zo lekker te laten liggen, omdat ik het stiekem toch wel een klein beetje zielig vind voor hem dat hij in het water geflikkerd is. Maar dan ineens bedenk ik me weer waaróm hij in het water geflikkerd is. Omdat het een stronteigenwijze terrorteckel is. En stronteigenwijze terrorteckels ga ik niet lekker warm tegen mij aan op de arm dragen zodat we het rondje af kunnen maken. Nee, stronteigenwijze terrorteckels draag ik als een paraplu boven mijn hoofd zodat niet ik, maar híj zeiknat wordt én we het rondje af kunnen maken. Zó doen wij dat. Ik probeer Karel hoger op te tillen, maar kom er achter dat ik in mijn gedachten toch iets sterker en stoerder was dan ik daadwerkelijk ben. Ik houd het nu maar op: terrorteckels draag ik op een voor mijzelf zo comfortabel mogelijke manier, maar in ieder geval niet zo dat hij er lekker warmpjes bij ligt. Is een iets minder stoere zin, maar ach… Hopelijk werkt het.

Met Karel op een vreemde manier voor me uit gedragen komen we aan bij het laatste veld. Mijn armen zijn compleet verzuurd, mijn polsen voelen beurs door het geworstel van Karel en naar de stand van mijn pink, waar de lijn van Pepijn om heen zat die nog steeds iedere paar meter er aan herinnerd moet worden dat zijn lijn écht maar anderhalve meter lang is, wil ik niet eens kijken. Ik heb nog nooit zulke rare blikken gehad van mensen en ik kan het ze niet kwalijk nemen. Een door de regen stampende jonge vrouw met een strontchagrijnig kijkende teckel in haar gestrekte armen en een ander blij huppelend exemplaar aan een lijntje terwijl ze zachtjes “auw auw takketeckel auw auw kleine rotzak” zingt zál ook best een beetje een raar gezicht zijn. Ik zet Karel dus maar op de grond. Versteend blijft hij staan. Hij kijkt wazig voor zich uit. Hij vond het niet leuk om op deze manier gedragen te worden. Nu loopt hij vást wel mee, denk ik. Maar helaas… als ik zachtjes aan het lijntje trek en ze vraag om mee te komen, zie ik aan zijn hele hoofd dat ik dát dus mooi even kan vergeten. Of nou ja… éven… de rest van de dag eigenlijk. En morgen ook nog.
Pepijn staat al op het veld te kwispelen en zijn neus in de blaadjes te duwen die van de enorme boom die daar staat zijn afgevallen. Karel kijkt alleen maar kwaad. Zelfs nadat Pepijn hem een paar keer woest grommend en blaffend heeft uitgedaagd tot stoeien in de blaadjes, verroert Karel nog steeds geen poot. Ik ga nog eens even de mogelijkheden na. Ik dus met de neus van mijn schoen in het veld. Die is zacht, zo goed als blubber. Mooi. Ik vraag hem nog één keer om mee te komen, maar hij kijkt me doordringend aan en zet zich direct weer met vier poten schrap. Ik zet me net zo schrap, maak mijn ogen net zo groot en begin het veld over te lopen. Karel probeert zich vast te klauwen in de modder en zo trekken we een heel spoor door het veld. Het is behoorlijk koud, maar het zweet loopt over mijn rug. Pepijn vindt het prachtig en dartelt enthousiast om ons heen. Ik krijg weer allerlei blikken toegeworpen van voorbijgangers. Ach, ze doen maar. 

Halverwege het veld zie ik dat er een groepje plantsoenwerkers onder een afdakje staan te schuilen. Ze lachen zich helemaal rot en beginnen aanmoedigende geluiden te maken. Ik wijs naar het spoor dat we getrokken hebben en roep of ze misschien nog een ploeg nodig hebben. Van Karel krijgen ze alleen maar een dodelijke blik toegeworpen. Het zooitje ligt weer in een deuk en ik ga weer verder. 

Als we het veld over zijn, beginnen we aan de weg terug naar huis. Karel weet dit als geen ander en zet er de sokken in. Aangezien ik óók heel vervelend kan zijn wandel ik op standje begrafenisstoet verder. Maar ik heb het zó koud en ik weet dat als ik even doorloop we binnen een paar minuten thuis zijn. Dan kan ik lekker droge kleren aantrekken en met een kop thee op de bank gaan zitten. Heerlijk! De gedachte daaraan maakt me zo blij dat ik toch maar Karel zijn zin geef en harder begin te lopen. 

We komen bij de flat aan en ik zie dat er net een buurman de trap af komt lopen. Ik wacht even totdat hij bij de deur is zodat ik zelf niet moeilijk hoef te doen. Hij doet de deur open en zegt: “Ach gut, arme beestjes! Kijk nou, ze zijn doorweekt! Och, je moet ze niet zo afbeulen hoor…” En weer zakt mijn mond open van verbazing. “Wat? Maar ik… als hij gewoon doorliep dan… We hebben écht maar een kort rondje gelopen hoor!” Maar de buurman is al de regen ingelopen en hoort me niet meer. Karel en Pepijn schieten naar binnen en ik denk: Ach… de volgende keer gaat het vást beter. Karel leert vanzelf dat hij zijn zin toch niet krijg. Vast wel…

Door honden page profiel L, K & PL, K & P op 21 mei om 16:05



:D :D :D

 

Laat een reactie achter

Om een reactie achter te laten moet je eerst even inloggen!

 

De HondenPage maakt gebruik van cookies. Dit zorgt er voor dat onze website voor jou als bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken en advertenties.info / verbergen en toestaan
^