Polski Owczarek Nizinny
De Polski Owczarek Nizinny behoort tot de Rasgroep "Herdershonden en Veedrijvers behalve Zwitserse Sennenhonden"
De Polski Owczarek Nizinny is een oud ras. In de geschiedenis werd in het jaar 1514 voor het eerst iets over dit ras geschreven. Toen viel dit zeer kittige hondje al op door zijn kwaliteiten als schapenhoeder. Zijn onverschrokkenheid kwam daarbij goed van pas. Die eigenschappen zijn tot op de dag van vandaag nog kenmerkend voor dit ras. De Nizinny weet zich zeer goed aan te passen aan allerlei omstandigheden. Hij is zeer intelligent, niet sentimenteel en uiterst trouw. Hij vindt het heerlijk om met zijn baas te werken en kan meesterlijk de clown uithangen. Zijn vacht vraagt natuurlijk wel enig onderhoud, een goede borstelbeurt per week is normaal gesproken voldoende. Als huishond is de Nizinny uitermate geschikt. Een buitenstaander zal hij op afstand houden; als herder voelt hij zich het prettigst wanneer hij bij zijn eigen mensen kan zijn.
Ingeschreven onder nr. 251a bij de Federation Cynologique Internationale (F.C.I.) is dit ras sedert 1963 erkend. De Franse naam waaronder de PON staat ingeschreven luidt: 'Berger Polonais de valle'. De Letterlijke Nederlandse vertaling hiervan is 'Poolse herdershond van het dal'. De Franse naam in de standaard is onjuist omdat de PON niet in het dal voorkomt als tegenhanger van de Owczarek Podhalanski of Tatra, de berghond, doch gehouden wordt op de laagvlakte in het westen van Polen met als middelpunt de stad Bydgoszcz. De juiste Franse tekst van de standaard hoort te luiden: 'Berger Polonais de plaine'. Op de laagvlakte dus werd dit charmante herdershondje gebruikt om de kuddes bij elkaar te houden. Het is een zeer kittig en voortvarend hondje. In vroeger tijden werd een betrekkelijk klein en ruig behaard hondje door de herders gebruikt om hen te helpen bij het hoeden van de kudde. De honden werden, zoals vrijwel alle herdershonden uit die dagen, uitsluitend gefokt op hun hoederskwaliteiten en niet op schoonheid. De eigenschappen van hoeden en onverschrokkenheid liggen dan ook sterk verankerd in het ras. Het ras heeft met zijn volk zeer sterk geleden onder de oorlogen en in de Tweede Wereldoorlog zijn vrijwel alle Nizinny’s evenals de kuddes verdwenen. Na WO II hebben enkele liefhebbers zich het lot van het ras aangetrokken en zijn bij boeren op zoek gegaan om enkele nog zuiver bewaard gebleven exemplaren te bemachtigen om vervolgens met deze dieren het ras weer te gaan opbouwen. Het is onder anderen de dierenarts Danute Hryniewicz van de kennel van Kordegrardy geweest, die zeer veel aan de wederopbouw van het ras heeft bijgedragen. Zo is het de door haar gefokte reu Smok z Kordegardy geweest die zijn stempel op het ras heeft gedrukt. Hij was een hond van uitzonderlijke kwaliteiten, zowel wat uiterlijk als wat karakter betreft. Er zullen maar weinig Nizinny’s zijn die niet ergens deze Smok in hun stamboom hebben. Langzaam begon men de Nizinny te 'ontdekken' als ras en de eerste hond na de oorlog verscheen in 1953 op een tentoonstelling. Vanaf dat moment is het ras geleidelijk aan weer gaan groeien.
De uniformiteit liet echter nog veel te wensen over. Het verschil in grootte bijvoorbeeld, was zeer storend. Er waren Nizinny’s die op een Malthezer Leeuwtje leken en andere die sterk aan een Old English Sheepdog deden denken. Men heeft daarom eerst geprobeerd drie grote slagen in te voeren. Dit bleek het ras echter slechts te schaden. De enige echte grootte was de zogenoemde 'middenslag'.
In 1959 werd het ras erkend en in 1971 werden nog enkele veranderingen in de rasstandaard aangebracht. Deze standaard geldt nu nog steeds als fokbasis voor de PON. In hetzelfde jaar 1971 was het voor de eerste maal dat er in Nederland voor de Winnertentoonstelling in Amsterdam twee PON’s werden ingeschreven. In 1972 werden de eerste Nizinny’s in Nederland geïmporteerd. Dit resulteerde eind 1973 in het eerste Nederlandse nest. Heel langzaam begon de PON in Nederland enige belangstelling te krijgen. Ook op tentoonstellingen begon het zelfbewuste hondje de aandacht te trekken.
Geschiedenis
In Polen waren vroeger zeer grote kuddes schapen. Deze moesten verdedigd worden tegen dier en mens, omdat ze zeer kostbaar waren. Voor de verdediging werden grote, meestal witte, honden gebruikt. De middelgrote honden, die veel vlugger en meer wendbaar waren dan de grote, zwaardere honden, moesten het vee bij elkaar houden en verdwaalde dieren opzoeken en terugbrengen. Tot deze groep behoren onder andere de Russische Herdershond, de Puli, Poolse Herdershond van de laagvlakte en de Pyreneese Herdershond. De mogelijkheid bestaat, dat al deze honden afstammen van de Tibetaanse Terriërs, die met de nomadenstammen uit Azië en het nabije Oosten mee naar Europa zijn gekomen.
De eerste enigszins betrouwbare gegevens uit Polen komen uit de veertiende eeuw, toen al gefokt werd met honden, die de hoederseigenschap in ruime mate bezaten. Deze honden moesten hun werk goed doen. Dat de schaapherders ook goed honden konden fokken, blijkt uit het verhaal van een Poolse graanboer, Kazimiery Grobski uit Gdansk die in 1514 naar Schotland ging, om graan te ruilen tegen schapen. Hij koos uit een kudde twintig schapen, die hij door zijn honden liet bewaken. De eigenaar van de schapen was hiervan zo onder de indruk, dat hij aanbood enkele schapen te ruilen tegen honden. Zo kwamen er twee teven en één reu in Schotland, waar zij volgens de overlevering een bijdrage geleverd zouden hebben aan het ontstaan van de Bearded Collie.
In Polen werden de eerste gegevens in de literatuur over de ruigharige herdershond gevonden in het werk van de bioloog: pater Jan Krzystof Kluka, dat in 1779 werd uitgegeven. In dit boek schrijft hij onder meer dat bij een kudde behalve de herder zelf, ook honden nodig zijn, daar 'mensen niet snel genoeg zijn en het instinct missen, dat nodig is om een kudde bij elkaar te houden'. In 1789 verscheen, ook van Kluka, een boek over dierkunde waarin voor het eerst de nadruk werd gelegd op het feit, dat voor het fokken van honden ook het uiterlijk van belang is. Reeds toen zag men de noodzaak in van raszuiverheid, ten einde de gewenste eigenschappen vast te kunnen houden. Aangezien er echter in de loop der jaren steeds minder schapen en dus ook minder herders waren, liep het aantal schepershonden eveneens terug. Het was mevrouw J. Czetewertynska-Grocholska, die toch enkele goede exemplaren op wist te sporen. Zij kocht er enkele en het is met deze honden, dat zij haar fokkerij op kon zetten. In 1924 organiseerde zij een tentoonstelling, waar ze haar honden kon tonen.
Na-oorlogse fok
Na de oorlog bleek, dat de schade die aan de Nizinny toegebracht was, nauwelijks te herstellen was. Het zijn vooral de leden van de afdeling Bydgoszcz van de Poolse Kynologische Organisatie, die de grootste bijdrage hebben geleverd tot de wedergeboorte van de Nizinny.
Aangezien alle documentatie over de Nizinny vernietigd was, moest men letterlijk van de grond af aan gaan opbouwen. Er moesten honden gevonden worden, die wat karakter en uiterlijk betreft, de oorspronkelijke Nizinny het dichtst benaderden. Gelukkig waren er zeer goede kenners van het ras, die deze moeilijke taak op zich genomen hadden, zodat er inderdaad zeer goede exemplaren uitgekozen werden. Het is vooral mevrouw Maria Dubrowinowa geweest, die de eer toekomt, door strenge selectie en juiste beschrijving van het ras, de grondslag gelegd te hebben voor de tegenwoordige Nizinny.
In 1946 is mevrouw Elzbieta Kusionowic te Bydgoszcz begonnen met het fokken van de Nizinny. Ze was in het bezit van een reu: Bies, geboren 03-09-1945 en een teefje: Bystra, geboren 01-03-1946. Haar kennel was gevestigd in Babia Wies. Haar kennelnaam was dan ook: Babiej Wsi.
Het is echter mevrouw Danuta Hryniewicz, dierenarts te Leba, die de stamvader van de tegenwoordige Nizinny gefokt heeft. Deze hond - Smok z Kordegardy - is nu nog op vrijwel alle stambomen te vinden. Hij was zowel wat karakter als uiterlijk betreft, het voorbeeld van de ideale Nizinny zoals de kenners deze voor ogen hadden. Het is dan ook deze hond, die model heeft gestaan bij het opstellen van de rasstandaard. Een bijzondere gelukkige omstandigheid was bovendien, dat hij al zijn kwaliteiten doorgaf aan zijn nakomelingen.
De eerste honden die in het Poolse Hondenstamboek ingeschreven werden, waren: 'Bies' (reu) en 'Bystra' (teef), eigendom van mevrouw E. Kusionowicz. Zij hadden nog geen kennelnaam. En: 'Kurta'(reu) en 'Laska' (teef) van mevrouw D. Hryniewicz met de kennelnaam z Kordegardy. Uit Kurta en Laska werd op 22-12-1949 de beroemde Smok z Kordegardy geboren.
Hij past zich heel gemakkelijk aan allerlei omstandigheden aan.
Als hij maar bij zijn eigen mensen (kudde) mag blijven, vindt hij alles verder best. Hij is zeer intelligent, vergeet niet veel en kan meesterlijk de clown uithangen. Van aard is hij zelfbewust,en uiterst trouw. Hij vindt het heerlijk om samen met de baas te werken, waaruit deze werken ook mogen bestaan. Ook met andere huisdieren kunnen hij goed opschieten.
Ondanks het feit, dat hij betrekkelijk klein is, is de Nizinny een felle waker en ongewenste gasten worden dan ook op niet mis te verstane wijze de deur gewezen. Door zijn vrolijke en opgewekte aard is hij zeer innemend. Het uiterlijk van de Nizinny is, mits goed verzorgd, uiterst aantrekkelijk. De vacht blijft er goed uitzien wanneer de hond regelmatig een grondige borstelbeurt krijgt. Hij krijgt dan geen klitten en ziet er steeds netjes uit.
OORSPRONG
Polen
GEBRUIK
Gemakkelijk in de omgang, werkt als herdershond en waakhond.
Overgeplaatst naar het leven in de stad is hij een zeer goede gezelschapshond.
INDELING
Groep I:
Herdershonden en veedrijvers
Sectie 1: Herdershond
Zonder werkproef.
ALGEMEEN VOORKOMEN
De Poolse herder van de laagvlakte is een middelgrote hond, gedrongen, sterk,
gespierd met een lange en dichte vacht.
Zijn goed verzorgde vacht geeft hem een aantrekkelijk en interessant uiterlijk
Belangrijke verhoudingen:
De schouderhoogte verhoudt zich tot de lichaamslengte als 9 : 10.
De lengte van de schedel en die van de snuit staat tot elkaar als 1 : 1; de snuit mag evenwel iets korter zijn.
GEDRAG EN KARAKTER
Levendig maar beheerst, is hij waakzaam, oplettend, intelligent, goed van begrip en begiftigd met een goed geheugen. Hij is bestand tegen ongunstige weersomstandigheden.
HOOFD
Middelmatig van grootte, in verhouding, niet te grof. Het uitstaande haar op het voorhoofd, wangen en kin doet het hoofd zwaarder lijken dan het in werkelijkheid is
SCHEDEL
Middelmatig breed, licht gewelfd. De voorhoofdgroef en achterhoofd-huidsknobbel zijn voelbaar.
Stop:
Duidelijk aangegeven
Neus:
Zo donker mogelijk met betrekking tot de kleur van de vacht, neusgaten wijd open.
Snuit:
Krachtig, stomp; de neusrug is recht.
Lippen:
Goed aangesloten, de randen dezelfde kleur als de neus.
Kaken / tanden:
Sterke kaken, sterke tanden, scharend of tang.
Ogen:
Middelgroot, ovaal, niet uitpuilend, hazelnootkleurig, met een levendige en doordringende blik.
De randen van de oogleden zijn donker.
Oren:
Hangend, tamelijk hoog aangezet, middelmatig van grootte, hartvormig, breed aan de basis; de voorste rand ligt tegen de wang; oplettende oren.
HALS
Middelmatig lang, sterk, gespierd, zonder keelhuid, eerder horizontaal gedragen.
LICHAAM
Silhouet:
Eerder rechthoekig dan vierkant.
Schoft:
Duidelijk waarneembaar.
Rug:
Vlak, sterk bespierd.
Lendenen:
Breed, stevig
Croupe:
Kort, licht aflopend.
Borst:
Diep, matig breed, de ribben voldoende gewelfd, niet vlak of rond.
Buik:
Vertoont een elegante welving naar achteren.
STAART
Bij de geboorte kort of halflang; zeer kort gecoupeerde staart.
Niet gecoupeerde staart vrij lang en overvloedig voorzien van haren. In rust hangt de staart naar beneden.
Is de hond levendig, dan wordt de staart vrolijk boven de rug gedragen, maar is nooit sterk gekruld of op de rug rustend.
Staart van gemiddelde lengte die niet is ingekort op verschillende manieren gedragen.
LEDEMATEN
Voorste ledematen: van voren en in profiel gezien vertikaal en recht. Evenwichtige stand dankzij een sterk skelet.
Schouders:
breed, matig lang, schuin, goed aangesloten, krachtig bespierd
VOETEN
Middenvoeten:
iets schuin ten opzichte van de onderarm.
Voorvoeten:
ovaal, tenen goed gesloten en licht gebogen, voetkussentjes flink hard. Nagels kort en zo donker mogelijk van kleur.
ACHTERSTE LEDEMATEN
van achteren gezien vertikaal, goed gehoekt.
Dijen:
breed, goed bespierd.
Spronggewricht:
duidelijk waarneembaar.
Achtervoeten:
compact, ovaal van vorm.
GANGWERK
Soepel en uitgrijpend. Stap of draf vlak (zonder de voeten veel op te heffen). De hond gaat vaak in telgang.
HUID
Strak aanliggend, zonder een enkele plooi.
VACHT
Heel het lichaam is bedekt met een droge dichte vacht, dik en overvloedig; de ondervacht is zacht. Zowel recht als licht golvend haar is acceptabel. De haren die van het voorhoofd naar beneden vallen bedekken de ogen op een karakteristieke manier.
De kleur:
Alle kleuren en aftekeningen zijn toegestaan.
GROOTTE
Schofthoogte:
Reuen: 45 – 50 cm.
Teven: 42 – 47 cm.
De hond moet het type van een werkhond behouden en mag daarom ook niet onder de minimummaat van de standaard komen. Hij mag niet te teer zijn of te fijn gebouwd.
FOUTEN
Alles wat afwijkt van het voorgaande moet als een fout beschouwd worden die bestraft zal worden naar mate de ernst van de afwijking.
N.B.
De reuen moeten twee testikels hebben die normaal ontwikkeld zijn en volledig in het scrotum ingedaald.
Kleine Terugblik
Veel historisch materiaal is daarom niet aanwezig, al is bij toeval wel een beschrijving bekend waarin sprake is van Nizinny's.
Merkwaardigerwijs komt de beschrijving niet uit Polen, maar uit Schotland.
In de 16e eeuw was er blijkbaar sprake van een florerende handel tussen Polen en Schotland. Bij een van deze transporten in 1514 met graan in ruil voor schapen, nam de Poolse schipper Kazimiery Grabski enkele werkhonden mee.
De Schotse handelaar vond de honden zo overtuigend werken dat hij verzocht om een toegevoegde ruil en zo werden er drie Nizinny's achtergelaten. Het verhaal wil dat deze honden bijgedragen hebben aan het tot stand komen van een ander ras: de Bearded Collie.
In de zeventiende eeuw beveelt de Poolse prinses Jablonowska het ras aan voor het werk op haar landerijen. Hierbij is voor het eerst sprake van een summiere beschrijving van het uiterlijk: een langharige, middelgrote herdershond. Een eeuw later (1779) beschrijft een bioloog, pater Christopher Kluk, hem nauwkeuriger, dat wil zeggen dat wij waarschijnlijk met een van de voorvaderen te maken hebben.
Wij hebben inmiddels een vrij goed omschreven beeld van het ras, maar moeten ons wel realiseren dat dit beeld pas is ontstaan na vele jaren van weloverwogen fokken, en vandaar onze voorzichtigheid. Wij waarderen nu in het algemeen op een andere manier, voor ons gelden andere criteria die vooral met een (naar de standaard correcte) 'huishond' te maken hebben.
De Nizinny was een minder opvallende, zij het erg actieve en attente hond waar goed mee te werken viel, en dat telde zeer. Voor Kluk was dit de reden voor zijn publicatie. In later werk van hem achtte hij ook het uiterlijk van groot belang, immers, de werkeigenschappen hoorden bij een goed omschreven type hond, die het behouden waard was.
Hij hield de hond, die hoogstwaarschijnlijk een Nizinny was, toen wel voor een soort poedel vanwege zijn wat rommelige vacht. Kluk waardeerde zijn grote intelligentie en werkdrift.
Eerste ontwikkelingen
Er is vaak gespeculeerd over de afkomst van de Nizinny. Die zou, nam men veelal aan, voeren naar de herdershond uit Tibet, van het type Tibetaanse Terriër. Hieruit is al menig ander ras ontstaan, zoals de Schapendoes of de Puli en de Catalaanse herder.
Bij de trek van de nomaden gingen ook hun honden mee en dat verklaart mogelijk deze afstamming.
Op uiterlijk werd in die tijd niet zo gekeken, de eigenschappen van de honden waren van groter belang.
De ontwikkeling van rassen stamt eerst uit de jaren rond de vorige eeuwwisseling. Toen werden er ook voor het eerst tentoonstellingen gehouden en eerst toen werd er ook meer aandacht besteed aan de samenhang tussen uiterlijk en andere (werk)eigenschappen. Gelijk hiermee was langzamerhand ook sprake van vermindering van het werk en zo ontstond de situatie dat een grotere belangstelling voor de rassen gepaard ging met een vermindering van het werk waar een ras zijn bestaan aan te danken had.
Liefhebbers gingen zich met het fokken bezighouden en in de loop der tijd ontstond de wens om de honden beter te beschrijven. De rasstandaard deed zijn intrede.
Wat later gold dit ook voor de Nizinny.
Uit deze tijd kennen we ook enkele mensen die van groot belang zijn geweest voor het ras, vrijwel steeds dames.
Om te beginnen Maria Czetwertynska-Grocholska, die samen met de dames Zoltowska aan de wieg heeft gestaan van de ontwikkeling van het ras. Zij zocht uitgebreid naar exemplaren die volgens haar de juiste kwaliteiten bezaten. Een ware speurtocht moet dat zijn geweest. In 1924 was het prinses Grocholska mogelijk honden uit te brengen op een tentoonstelling. Het ras kwam vanaf dat moment in de publiciteit. Vanaf 1930 toonde zij haar eigen gefokte honden, ze werd een ware ambassadrice. Een volgende stap in de ontwikkeling van het ras werd het tijdschrift 'Moj Pies' waar Zoltwoska haar medewerking aan verleende. Hierin kwamen de beschrijvingen voor die onmisbaar waren voor een nauwgezette beoordeling en de aanzet tot een standaard. Nog altijd was de Nizinny een rommelige hond, overwegend wit, met wat lichtbruine aftekeningen aan de oren en middelgroot. De meesten droegen bij de geboorte een korte staart. Vaak bleken keurmeesters niet erg gecharmeerd van de honden en koste het moeite om ze tot een beoordeling te bewegen. De fokarbeid van de dames leidde wel tot een wat grotere eenheid. Desondanks moesten ze constateren dat de belangstelling voor het ras bij de bevolking niet groot was. Het type werd tot dan toe voornamelijk bewaard door de boeren die de werkeigenschappen wilden behouden.
Wederopbouw
De tweede wereldoorlog heeft een desastreuze invloed gehad waarbij vrijwel al het materiaal verdween en de pioniers van weleer ondernamen geen grote activiteiten meer.
Anderen namen weliswaar hun rol over, met name mensen uit de omgeving van Bydgoszcz (Bromberg), maar men kon bijna weer opnieuw beginnen. De afdeling Bydgoszcz van de Poolse Kynologische Organisatie, opgericht in 1948, nam het initiatief om het ras weer op de kaart te krijgen. Mw. Dubrinowa speelde hierbij een belangrijke rol, want ze zocht honden op die min of meer aan haar rasbeeld voldeden, registreerde ze, en stimuleerde anderen om mee te doen. Er was sprake van een complete herstart en het is dan ook niet verwonderlijk dat er in die periode een grote verscheidenheid voorkwam. Niet in het minst door de afmetingen. Men registreerde drie slagen: groot, middel en klein.
Tot niet al te lange tijd geleden was de invloed van deze verschillen merkbaar, af en toe kon men wel erg uit de kluiten gewassen typen zien. Bij de kleinsten moet de invloed van kruisingen met andere rassen niet uitgesloten worden. Al met al blijkt hoezeer het resultaat van voor 1940 verloren is gegaan en hoe moeilijk het bleek om weer tot een zekere eenheid te komen.
Hierbij speelde geluk een grote rol. Van de uiterst zeldzaam voorkomende 'restanten' uit oude kennels kwamen de ouders voor van een hond die van onmetelijk belang is geweest voor het ras: Smok
Dabuta Hryniewicz heeft zijn ouders ergens ontdekt en hem, als eenling uit een late worp, kunnen kopen. Hij bleek een geschenk uit de hemel. Deze hond bleek over voortreffelijke eigenschappen te beschikken, zowel in uiterlijk als in innerlijk. Voor velen was dit de (werk)hond die model kon staan voor het gewenste type. Dat werd bevestigd door een beschrijving die tenslotte in een standaard uitmondde.
Erkenning
Maria Dubrinowa werkte de standaard uit die in 1963 door de FCI werd erkend met als afmeting middelgroot. In die tijd tussen haar eerste schets voor een standaard en de definitieve, was de discussie over de gewenste afmetingen en de bevordering van een grotere harmonie niet zonder compromis geëindigd. Voor velen was de tolerantie in afmetingen te groot, voor reuen negen centimeter en voor teven zes centimeter en dat bij een middelgrote hond. Andere slagen werden wel afgewezen, de grote honden (vrij gering in aantal) leken immers teveel op een Bobtail, en de kleine honden teveel op een Maltezer Leeuwtje.
De (Franse) tekst van de eerste versies van de standaard gaven aan het ras de naam 'Berger Polonois des Vallees'. Eerst in de versie van 1990 heet het 'Berger Polonois de Plaine', laagvlakte, een juiste vertaling van 'Nizinny'.
In de tweede versie van de standaard werd de erkenning van bruine neuzen bij een bruine vacht en de acceptatie van een tanggebit naast het schaargebit als een verbetering beschouwd. De laatste standaardversies laten een vermindering zien in de tolerantie van de afmetingen, en voor die uit 1990 een aantal mogelijkheden voor de staart: kort, vrij lang, gemiddelde lengte.
De Nizinny heeft, zeggen liefhebbers, twee moeders en een vader. De 'moeders' Maria Dubrinowa, als initiatiefneemster, en Danuta Hryniewicz, als dierenarts en fokster waarvan de kennelnaam z Kordegardy op de stamboom van bijna alle honden, ook in Nederland, voorkomt, en de 'vader' Lubomir Smyczinksi. Hij was beschermheer, keurmeester en publicist die tot op hoge leeftijd zijn belangstelling actief toonde, ook op Nederlandse tentoonstellingen. Het is heel bijzonder iemand als hem mee te mogen maken, want ondanks zijn forse figuur bleef hij vooral bescheiden, haast onopvallend. Dat hij zich het lot aantrok van deze 'Poolse Assepoester' is veelzeggend voor zijn waardering voor de Nizinny en zijn verbondenheid met een Pools erfgoed.
Nederland
In Nederland komt de Nizinny voor vanaf 1972 met enkele honden afkomstig uit Polen en België.
Mevrouw de Haas-Cocheret heeft met name veel gedaan aan de promotie van dit ras, en ze heeft ook meerdere nesten gefokt onder de naam 'Kerberac'. In België speelde de familie Jasica op gelijke wijze een prominente rol met hun kennel 'van het Goralenhof'.
Sedert 1978 bestaat een aparte Nederlandse rasvereniging.
Voorheen werden de belangen van het ras behartigd door de toenmalige Vereniging van Liefhebbers en Fokkers van Hongaarse Herdershonden en aanverwante rassen.
De Nizinny was vanaf de eerste inschrijving zo snel in aantal toegenomen dat een eigen vereniging voor de hand lag. De Raad van Beheer erkende de vereniging in 1980, toen nog met een bescheiden aantal leden.
Thans is de vereniging middelgroot en levendig, niet in het minst door de evenementen die jaarlijks op het programma staan.
Tekst: C.M. Beenen
Uitgave: De Hondenwereld, mei 2001
De Polski Owczarek Nizinny kan HD- (heupdysplasie), Epilepsie en Oogproblemen hebben.
De kans dat deze aandoeningen bij een hond uit geteste ouders voorkomt is veel kleiner dan uit niet geteste ouders.
Vraag dus aan de fokker naar de testresultaten van de ouders, een goede fokker laat deze graag zien en heeft kopieen van de resultaten van de vader of kan deze via een site laten zien.
De HD en Oogtest worden door een specialist uitgevoerd.
Voor HD worden rontgenfoto's gemaakt en beoordeeld door de Raad van Beheer.
Bij de oogtest (EVCO) is VRIJ de uitslag die je op het certificaat wil zien.
Bron: L.Scharenborg www.mexxum.nl/nestjepups.html
Zijn weelderige, dichte en dubbele vacht beschermt hem daar goed tegen. Uiteraard vraagt die vacht wel de nodige verzorging. Enkele keren per week goed doorkammen en borstelen is nodig, anders loop je het risico van klitten en zelfs vervilten. Aan vachtverzorging moet hij van jongs af aan, wanneer de vacht nog niet zo weelderig is, worden gewend, zodat hij het leeft leren accepteren of, nog mooier, leren waarderen tegen de tijd dat hij in volle vacht komt. De Nizinny hoeft niet naar de kapper, wel is het nodig het haar uit de gehoorgang weg te halen.
De Nizinny kan in een heleboel takken van hondensport uitstekend presteren. Gedrag en gehoorzaamheid, frisbee, uithoudingsvermogen, breitensport, behendigheid, schapendrijven, jachthondentraining, hij doet het allemaal, al hebben de actievere sporten duidelijk zijn voorkeur. Als hij voldoende beweging krijgt is de Nizinny in huis een vrij rustige hond, die echter altijd stand-by staat om leuke dingen te doen. Hij is levendig, nieuwsgierig en speels en heeft graag het gevoel echt bij het gezin te horen. Daaruit vloeit voort dat sommige Nizinny’s problemen geven als ze wat langer alleen moeten zijn. Voor zijn eigen mensen is het een aanhankelijke hond.
Nizinny Club in Nederland, Polski Owczarek
Nizinny Club in Nederland, Polski Owczarek
Christinastraat 55
3281BG
Numansdorp
Telefoon: 0186-655693
Website: http://www.nizinnyclub.nl
Polski Owczarek Nizinny Verbond Nederland
Polski Owczarek Nizinny Verbond Nederland
Hengelo
Website: http://www.nizinnyverbond.nl
De Polski Owczarek Nizinny staat op dit moment op de 91e plek van de meest populaire hondenrassen op de HondenPage
Geen overige informatie over de Polski Owczarek Nizinny gevonden.
Heb jij overige informatie over de Polski Owczarek Nizinny ? Dan kun je dat toevoegen
Geen informatie over het aanschaffen van een Polski Owczarek Nizinny pup.
Heb jij overige informatie het aanschaffen van een Polski Owczarek Nizinny pup. ? Dan kun je dat toevoegen
Geen fokkers informatie gevonden over de Polski Owczarek Nizinny.
Heb jij overige informatie het fokkken van een Polski Owczarek Nizinny pup. ? Dan kun je dat toevoegen als je je fokbeleid hebt laten keuren op de hondenpage.
Ben je op zoek naar een Hondenras ? Bezoekers van de hondenpage met een Polski Owczarek Nizinny hebben ook deze rassen
Hoogte: middelgroot
Kindvriendelijk:
Gehoorzaam:
Waaks:
Kan goed alleen zijn:
Heeft veel beweging nodig:
Is sociaal:
Als jij informatie over de Polski Owczarek Nizinny hebt die de kwaliteit van deze pagina verbetert dan kun je deze pagina aanpassen. Log wel eerst even in om dit te doen.
Zoek je iets op de HondenPage ? Vul dan hier jouw zoekwoorden in ?